Tussen 1924 en 1958 werden Nederlandse vrouwen die als ambtenaar of onderwijzeres werkten, ontslagen op de dag na hun huwelijk. Eervol weliswaar, en vrouwen boven de 45 mochten wél doorwerken, maar de boodschap was duidelijk: werken is ongepast voor een vrouw, zij hoort permanent thuis te zijn bij aanrecht, wastobbe en kinderen. Veel werkende vrouwen waren daarom automatisch ook alleenstaande vrouwen. Wijnand Galema beschrijft hoe hierdoor vanaf de jaren dertig een nieuw type gebouw ontstond, het woongebouw voor alleenstaande vrouwen. Zo’n woongebouw bood ongehuwde vrouwen een omgeving waarin zij geen maatschappelijke rariteit vormden, maar zich thuis konden voelen onder gelijkgestemden. Aanleiding voor Galema’s artikel is de op hand zijnde renovatie van de Klokkenhof aan het Surinameplein in Amsterdam. Dat gebouw voor alleenstaande werkende vrouwen verrees in 1960 dankzij de inspanningen van bouwondernemer Huibert van Saane, die vaker bouwde voor bijzondere doelgroepen.
Ook Aarland Balochius was een werkende vrouw, maar dan in de betekenis van het spreekwoordelijke oudste beroep ter wereld. Aarland leek bij haar geboorte in 1628 bestemd voor een comfortabel leven in de hogere sociale kringen, maar een noodlottige loop der dingen maakte dat zij zich moederziel alleen door het leven moest slaan. Dankzij haar uitzonderlijke schoonheid en charme leidde het pad van de prostitutie niet alleen naar financieel gewin maar ook naar mannen met geld en aanzien. Dat zij daarbij uiteindelijk toch profijt had van haar afkomst, laten Judith Brouwer en Harm Nijboer zien in hun geschreven portret van deze tijdens haar leven al legendarische vrouw.
Verder in deze Amstelodamum aandacht voor de plafondschilderingen in het huis van Betsy Repelius aan de Vondelstraat, het pijnlijk achterhaalde Monument van Joodse Erkentelijkheid en diverse nieuwe boeken over Amsterdam. Jan Molema schreef dit keer ‘Het Amsterdam van’.